Het ontstaan van de “Socialist Party of Great Britain” (S.P.G.B.)

In 1881 werd door Engelse marxisten de “Social Democratic Federation” (S.D.F.) opgericht. Ze heeft de verdienste de ideeën van Marx te hebben gepopulariseeird. De S.D.F. onderging echter al vlug de invloed van reformistische ideeën. S.D.F.-voorzitter H.M. Hyndman beschouwde de partij als zijn eigen bezit en legde alle kritiek hooghartig naast zich neer. Deze ondemocratische houding leidde in 1884 tot de oprichting van de “Socialist League”, met onder meer William Morris en Marx’s dochter Eleanor.

In 1903 had de S.D.P. met een tweede scheuring af te rekenen en enkele dissidenten stichtten de “Socialist Labour Party” (S.L.P.), naar net voorbeeld van de Amerikaanse S.L.P.

Binnen de S.D.P bestond er echter nog een anti-reformistische vleugel van stevig marxistisch geschoolde leden. Zij slaagden er niet in de partij te hervormen.

Op 12 juni 1904 kwamen zij in een apart kongres bijeen en stichtten de Socialist Party of Great Britain (S.P.G.B.). Tijdens dit kongres werd een princiepsverklaring (Declaration of Principles) in elkaar geknutseld, die tot op heden onveranderd is gebleven. Deze verklaring werd later ook door alle zusterpartijen onderschreven.

Doel: De verwezenlijking van een maatschappijsysteem gebaseerd op ret gemeenschappelijk bezit van en de damokratische kontrole op de productie- en distributiemiddelen door en in het belang van de gemeenschap.

De S.P.G.B is van oordeel:

1) Dat de inrichting van de huidige maatschappij gebaseerd is, aan de ene kant op net bezit van de levensbronnen (d.w.z. land, fabrieken, spoorwegen, . ..) door de kapitalistische of meesterklasse en, aan de andere kant, op de slavernij van de werkende klasse, zonder wier arbeid geen welvaart mogelijk is.

2) Dat er daarom in de maatschappij een belangentegenstelling is die tot uitdrukking komt in de klassenstrijd tussen degenen die bezitten maar niet produceren en degenen die produceren maar niet bezitten.

3) Dat er voor de arbeidersklasse aan deze belangentegenstelling alleen een einde kan worden gemaakt door de bevrijding van de overheersing door de meesterklasse, een omzetting van de productie- en distributiemiddelen in gemeenschapsbezit en een demokratische kontrole op deze middelen door het gehele volk.

4) Dat in het verloop van de sociale evolutie de arbeidersklasse de laatste klasse is om haar vrijheid te veroveren en dat haar bevrijding zal leiden tot de bevrijding van het hele mensdom, zonder onderscheid van ras of geslacht.

5) Dat deze ontvoogding het werk moet zijn var de arbeidersklasse zelf.

6) Dat aangezien de regeringsmachine, de gewapende strijdkrachten inbegrepen, enkel bestaat om het monopolie van de kapitalistische klasse over de welvaart te bestendigen, de arbeidersklasse zich nationaal en regionaal bewust politiek moet organiseren met het oog op het veroveren van de leidende organen, opdat deze “machine”, met inbegrip van de genoemde krachten, kan worden omgevormd van een repressieinstrument tot de bewerkster van de bevrijding en de omverwerping van de aristocratische en plutocratische privileges.

7) Dat aangezien alle politieke partijen slechts klassebelangen vertegenwoordigen en de arbeidersbelangen radicaal tegengesteld zijn aan die van alle geledingen van de meestersklasse, de partij die voor de bevrijding van de arbeidersklasse opkomt, vijandig moet staan ten opziehte van elke andere partij.

8) De Socialistische Partij van Groot-Brittanië treodt dus de politieke arena binnen, vastbesloten om te strijden tegen alle andere politieke partijen, of het nu zogezegde arbeiderspartijen of openlijk kaptalistische partijen zijn. Ze roept de arbeidersklasse van dit land op zich om haar banier te scharen en zodoende binnen de kortst mogelijke tijd een einde te inaken aan het systeem dat haar van de vruchten van haar arbeid berooft en armoede vervangen te zien door welstand, privileges door gelijkheid, slavernij door vrijheid.